Het springparcours

Het springparcours bestaat uit een schans, verticaal geplaatst aan de vaarroute en vijf boeien.

Bij de start geeft de skiër duidelijk aan de piloot te kennen waar hij de boot in het vaarkanaal wenst. Dit gaat van “inside” naar “inside split” tot “centre split” naar “outside split” en “outside”.

De totale lengte van het watervlak moet minimum 325 meter zijn. Van de startboei tot de top van de schans meet 25 meter, terwijl de afstand van het uiteinde van de schans tot de eindboei 75 meter is.

De schans wordt zodanig in het water gelegd dat het hoogste punt van de schans 45,5 cm +/- 1 cm boven het watervlak uitkomt (gemeten aan beide zijden van de schans).

De breedte van de schans moet tussen 1m20 en 1m50 zijn, maar aanbevolen wordt 1m50.

De totale lengte van de schans (zowel boven als onder water) is ongeveer 4 meter. De oppervlakte boven water moet echter 2m10 +/- 4,2 cm zijn.

Op de schans worden 2 lijnen geschilderd. Zij geven de minimum en de maximum tolerantie weer. Hiertussen moet de waterlijn komen.

De oppervlakte moet geschilderd worden in liefst een donkere niet blinkende kleur, met een witte omlijning. Deze omlijning dient om de oppervlakte beter te kunnen inschatten.